Twee gedichten: Jacobus Bos

Jacobus Bos debuteerde in 1969 met de verhalenbundel Ik gavoor niemand uit de weg. In 1974 ontving hij de Anna Blaman-prijs. Zijn eerste dichtbundel heet Mijn blauwe evenbeeld en is in 1988 genomineerd voor de eerste C. Buddingh’-prijs. Daarna verschenen nog vijf bundels, waarvan Veilig is het nergens (Wereldbibliotheek, 2010) de recentste is. Hij publiceerde in diverse literaire tijdschriften, waaronder De Gids en De Revisor.

*

Oorvijg uit de hemel

Krijg een oorvijg uit de hemel.
Voel of ik overal nog heel ben.
Of mijn haren in brand staan.
Of mijn ziel ergens zweeft.

Een vogel vliegt ondersteboven
over de wolken in het water
waar ik aandachtig naar staar.

De dobber houdt zijn adem in.
Een schicht van staal en zilver.
De schaduw van een kikvorsman
die schreeuwend uit het water breekt.

Sta op de kade en wacht
op een schip dat uren eerder al
de haven heeft verlaten.

Steel een boot en roei de zee op
als een ware Engelandvaarder.
Weken later spoel ik aan op Tenerife.
De zon gaat bloeddoorlopen onder.

 

Uit het ongerijmde

Is het buitensporig als ik hier omkeer.
In dit woud van kinderstemmen
waar het zuiverste water
bruist van list en verraad.

Alsof er geen grond is voor argwaan
om wat ik meedraag
in de grot van mijn hart
waar de vuurspuwer zich verslikt

en het geluid maakt van een piano
die in vliegende vaart
het ravijn in wordt gereden
waar het eeuwig oorlog is

tussen de herder en zijn schapen
enerzijds en de hond Bobbie
die geen tegenspraak duldt
met de verte zo dichtbij.

De waterval van de twee schavuiten
buiten beschouwing gelaten
evenals de wartaal van de koortsige
monnik die steeds in de lach schiet.