Eerstepersoonspijn

Toen ik afgelopen najaar aan een essay werkte over bevallingsscènes in de literatuur, had Tommy Wieringa net het schrijven aan zijn novelle Een mooie jonge vrouw afgerond. Ook Eva Meijers tweede roman, Dagpauwoog, was toen vergevorderd. Het essay, de novelle en de roman liggen in elkaars verlengde, en stellen elk op hun manier de vraag hoe om te gaan met andermans pijn. Van dieren, van mensen, van binnenuit en op afstand, omdat het simpelweg niet anders kan: we zijn de ander niet. Maar onze menselijkheid, en in overdrachtelijke zin ons lezerschap verplicht ons ons in te leven.

‘Edward stond iets bij het bed vandaan en keek naar zijn vrouw. Het moest in eenzaamheid worden ondergaan, de pijn zelf bleef verborgen, hij zag er alleen de uitwendige manifestaties van – de schreeuw, de ondulerende melodieën van smart. Empathie was de sleutel tot de pijn van een ander, had ze eens gezegd. Onrustig peilde hij zijn innerlijk.’ Enkele overwegingen over de bevallingsscène in het Boekenweekgeschenk, over bijzondere gewoonheid, afstand en betogende literatuur. En een antwoord op Arjen van Veelens vraag (in NRC Handelsbladvan 28 februari) waarom literatoren zich niet in maatschappelijke discussies mengen. Kort samengevat: dat doen ze wel.

Kort antwoord. Maatschappelijke discussies

Beste Arjen,

schrijvers zijn niet onverschillig tegenover ‘bonussen, banken, Syrië’, ze schrijven er ook over. Maar niet in de krant. En niet meteen. Ze reageren minder primair dan de enkele vakgenoot die zijn belangen bedreigd ziet in de val van een boekhandelsketen of de komst van een boekenspotify waarin alleen boeken zonder schrijvers worden opgenomen. Ze zijn geen columnist zoals Bas Heijne en Arnon Grunberg, ooit romanciers. En ze zijn niet deskundig op dit gebied. Zou je de autoriteit van Thomése erkennen op het gebied van bonussen? (Lees Vladiwostok!) A.F.Th. van der Heijden over banken? Ilja Leonard Pfeijffer over Syrië?

Ik niet. Bovendien beschuldig je schrijvers ervan dat hun boeken geen debat hebben veroorzaakt, maar ligt dat aan hen of aan de krant en de discussieprogramma’s en de status van de auteur, of aan de toon en stellingname van hun romans? Om even naar mijn directe buren te kijken: Bart Koubaa’s De leraar riep wel debat op in België. Gustaaf Peeks Dover was wel een debat met de Teeven van toen waard geweest. En Eva Meijers Dagpauwoog dus, waarin dierenactivisme tot menselijke collateral damage leidt, is een discussie over dierenleed, passiviteit en activisme waard.

Hadden deze romanciers zich met een opiniestuk in je krant moeten laten gelden? Was dat niet opportunistisch geweest? Hypocriet? Literatuur is immers meer dan één statement. Laten we eens kijken of iemand Tommy Wieringa aanspreekt op een van de onderwerpen van zijn Boekenweekgeschenk: dierenleed.

Want wie geen maatschappelijk debat leest in romans, leest niet goed.

Vriendelijke groet,

Daan.

Derdepersoonspijn

In Joe Speedboot (2005), het boek waarmee Tommy Wieringa doorbrak, merkt verteller Fransje Hermans, net ontwaakt uit een coma, al op pagina één op: ‘Het is goed nieuws, zegt hij, dat ik weer reageer op pijn- en geluidsprikkels. Reageren op pijn is onmiskenbaar een teken van leven.’ In Dit zijn de namen (2012) stelt zijn verteller vast: ‘Zijn wezen concentreerde zich rond de brandende smet, hij krulde zich eromheen en had geen andere gedachten meer; de pijn was ondeelbaar en eenzaam.’ En elders, zijn hoofdpersoon, cynischer: ‘De pijn van anderen was een afleiding van het eigen leed, de bestaanszorgen.’

Op de tweede pagina van Een mooie jonge vrouw: ‘”Oud maar leuk…” Edward speelt pijn die echt is.’ Dit is eerstepersoonspijn. Pijn die bij je hoort, die je bent, niet pijn die je meevoelt of begrijpt. Het is de pijn die Edwards echtgenote Ruth, de ‘mooie jonge vrouw’ uit de titel, zal voelen tijdens de bevalling. Maar de taal – reageren, spelen – suggereert dat pijn ook invoelbaar is door, overdraagbaar is op een tweede of derde persoon. Dat medelijden mogelijk is, dat empathie het onbegrip of ongevoel kan overbruggen. Is dat mogelijk? (Ik draaf nu even door, maar ook lezers kunnen ‘reageren op pijn’. En ‘gespeelde pijn’ heeft een publiek. Wie reageert er? Wie kijkt er naar het spel? Is dat de gesprekspartner in de roman of de lezer? Of allebei? Is er behalve de overbrugging tussen personages ook een mogelijk tussen personage en lezer? Dat was een hoofdvraag in mijn essay in De Revisor halfjaarboek 7 (2013-2), en die vraag speelt nu op.)

Voor Edward Landauer, biomedisch wetenschapper, de man in Een mooie jonge vrouw, lijkt dat niet zo te zijn. Hij negeert de pijn van proefdieren, begint er, door de discussies met Ruth, wel in te geloven, maar erkent hem, voelt hem pas aan het slot van het boek. Dan is elke schijn van intimiteit met zijn vrouw verdwenen en de afstand tot haar onoverbrugbaar. Dus wiens pijn leidt tot zijn demasqué?

Derdepersoonseuforie

Hoe dan ook, ergens in het midden van die ontwikkeling, zit de bevallingsscène. Ik ben in zulke scènes geïnteresseerd sinds mijn essay, maar deze scène lijkt vooral symbool te staan voor die ontwikkeling. Edward ziet dat althans zo. De scène beslaat ruim twee pagina’s, maar hij begint zo:

‘Op een morgen vroeg in januari maakte Ruth hem wakker en zei rustig: “Ik geloof dat de weeën begonnen zijn.” Om halfzeven verlieten ze het huis, hij droeg een tas met babykleertjes en luiers en haar nachthemd. Het was rustig op de weg. Zijn hand lag op haar bovenbeen. Geen wolken, voorgevoel van een heldere, koude dag. Rijp glinsterde in het gras in de berm. “Ik dacht dat het gewoon buikpijn was,” zei ze, “maar toen ik ging tellen was het zó regelmatig…”’

En hij eindigt zo:

‘Edward kuste haar verhitte voorhoofd en boog zich over zijn zoon, een blauwig wezentje met bloed en slijm bedekt. Hij rook sterk ijzerachtig. Dit was het dus, dacht hij, deze triomf. Hij grijnsde van oor tot oor. De verloskundige bood hem een schaar aan en hij knipte de stugge, rubberachtige navelstreng door. Morris werd schoongemaakt en gewogen, en toen ze uren later naar huis gingen met het kind in de drager, voelden ze zich bang en onoverwinnelijk als een tienerstel in een gestolen auto.’

Hier is al veel over te zeggen. Er zijn doodgewone, bijzondere, effectieve zinnen. ‘Het was rustig op de weg. Zijn hand lag op haar bovenbeen. Geen wolken, voorgevoel van een heldere, koude dag. Rijp glinsterde in het gras in de berm.’ Doodgewoon, want hier gebeurt niets bijzonders. Bijzonder, want het gaat niet over het onderwerp dat zo voor de hand ligt: het kind dat komt. Edwards voorgevoel geldt niet de afloop van de bevalling of de persoonlijkheid van zijn eerstgeborene, maar het weer. Het contrast tussen babykleertjes en luiers en nachthemd eerst en schaar en navelstreng en drager erna is mooi, de zinnen zijn precies, maar doodgewoon, effectief. Maar ‘bang en onoverwinnelijk als een tienerstel in een gestolen auto’, dat is een geweldig beeld. Het overstijgt de banaliteit van de handeling, het toont de triomf die Edward verwoordt.

Edward beschrijft de triomf, de verteller toont hem. Show, don’t tell, maar vanuit perspectief van hoofdpersoon en verteller niet meer dan een derdepersoonseuforie.

Daar was zij en hier was hij, machteloos en nutteloos

Ik noem het derdepersoons, omdat er een afstand blijft bestaan. Tussen de personages – hij ziet rijp, zij telt de weeën -, en tussen de personages en de lezer – elke handeling is overdacht. Wat ik zocht in mijn essay, een ‘literair Couvadesyndroom’, een benadering van totale inleving in een bevalling – dat vind ik niet bij Wieringa. Hij schrijft effectieve zinnen, geen affectieve. Dat is niet vreemd. Zijn hoofdpersoon is zich steeds bewust van de afstand tussen hem en zijn vrouw. Hij droomt zich geen samensmelting in, zoals de theorie van de romantische liefde voorschrijft, hij ziet wat hen scheidt, en leeft daarmee. En nu is de pijn alomaanwezig, die pijn die hij niet begrijpt, en gaat hij erover nadenken.

‘Edward stond iets bij het bed vandaan en keek naar zijn vrouw. Het moest in eenzaamheid worden ondergaan, de pijn zelf bleef verborgen, hij zag er alleen de uitwendige manifestaties van — de schreeuw, de ondulerende melodieën van smart.
Empathie was de sleutel tot de pijn van een ander, had ze eens gezegd. Onrustig peilde hij zijn innerlijk. Daar was zijn vrouw. Ze leed. De pijn van een amputatie zonder narcose, werd het genoemd. Hij huiverde door de misvorming van haar stem. Hij zou haar hebben getroost als ze zijn aanraking verdragen had, maar hij kon niet tot haar lijden doordringen. Daar was zij en hier was hij, machteloos en nutteloos. Hij kon de grens niet oversteken. In haar wereld leek bijna iedereen daartoe in staat, zij en haar vrienden waren principieel verbonden met het lijden van de wereld, uitgesplitst in deelgebieden als onderdrukte vrouwen, politiek gevangenen, proefdieren, consumptiedieren en Tibetanen. Hun leed trof hen direct, emotioneel, hun zenuwstelsel was met dat van anderen verknoopt. De pijn van een ander was een voorwaarde voor een zinvol bestaan.’

(Waarmee Wieringa Edward Landauer in discussie brengt met de cynische Pontus Beg uit Dit zijn de namen.)

Edward ziet eenzaamheid en pijn. Hij voelt het niet. Nogal wiedes, als je met die grote woorden blijft smijten, met beelden, met pathos, en dan weer met triviale achtergrondkennis. Edwards taal, zijn rede staat hem in de weg. En de lezer voelt het door die vertaling, die beredenering, evenmin, die herkent hooguit de ophoging van pijn, het rituele sussen door de verloskundige, haar tijdelijke, laakbare afwezigheid, het handelen, het kind. Daarmee reduceert Wieringa dit moment tot een voorbeeld in het betoog voor de erkenning van pijn. Want ja, ‘reageren op pijn is onmiskenbaar een teken van leven’, ‘de pijn van een ander was een voorwaarde voor een zinvol bestaan’, en Edward weet het, maar realiseert het zich niet. Het ware demasqué, het daadwerkelijke invoelen vindt pas later plaats, als hij murw is van babygehuil en de verbanning uit zijn huis. Ironisch genoeg vindt de erkenning van zijn gevoel, tijdens een nervous breakdown, plaats op het slagveld van de rede, op zijn werkplek in de collegezaal.

Dan pas voelt de lezer het ook. Tot dan toe heeft Wieringa een knappe novelle geschreven, alles klopt. Echte pijn wordt gespeeld. Eenzaamheid is alom aanwezig. Pijn is verborgen. We weten dat voelen ertoe doet, maar we voelen het pas als de eerste persoon het ondergaat.