Roman versus thriller

Na acht romans schreef Jan van Mersbergen een thriller. Voor de Revisor hield hij bij hoe dat schrijven hem verging en laat hij de vorderingen van zijn tweede thriller zien in een nieuw schrijfdagboek. Vandaag de derde aflevering: een vergelijking tussen romans en thrillers, en dan vooral het schrijven van een roman en het schrijven van een thriller: vertrekpunt, volgorde, onderliggende lagen.

*

Het grootste verschil tussen het schrijven van een roman en een thriller is het vertrekpunt. Een roman, zo heb ik in de loop der jaren ontdekt, begint met een idee. Met een onderzoeksvraag, zoals mijn redacteur Christoph Buchwald van uitgeverij Cossee dat stelt: Wat gaat er in dit boek onderzocht worden?
In mijn laatste roman stond de vraag centraal wat er met een meisje gebeurt dat in een vervelende situatie is beland met een vriend die loverboy en bendeleider blijkt te zijn. Waarom voelt ze zich aangetrokken tot die jongen? Hoe voelt ze zich aangetrokken tot die jongen? Het meisje denkt dat ze die jongen aan kan, hoe steelt haar overschatting in elkaar? Verder verwerkt het andere oudere personage het verlies van zijn vrouw, jaren terug. Hoe speelt dat bij een oude man? Op welke manier maakt dat zijn leven in die laatste jaren anders? Wordt hij naar zijn einde toegedreven?

Mijn thriller begon niet met een onderzoeksvraag maar met een spel. Een eenvoudige puzzel eigenlijk. De hoofdpersoon, Barbara, is met haar zoontje en nieuwe vriend op vakantie in de Ardennen. De zoon is de oplader van zijn iPad vergeten en als hij geen spelletjes meer kan doen gaat hij zich vervelen. Om dat voor te zijn maakt de moeder een fictief dagboek, geschreven vanuit een meisje dat in deze streek vermist is. Voor haar zoontje is het een spannende speurtocht. Het spel houdt de jongen even zoet, tot ze aanwijzingen tegenkomen die de moeder niet heeft uitgezet. Hoe zit dit in elkaar? Leeft het meisje misschien werkelijk nog? Waar is ze? Wie houdt haar verborgen?
Een roman begint met vragen die in de karakters verborgen liggen. Een thriller begint met vragen die in de situatie besloten liggen: een vakantie met een vermissingszaak.
In mijn romans heb ik verschillende vertellers opgevoerd: afstandelijke derdepersoonsvertellers, een dronken man, de vader van het vriendje van de zoon van de hoofdpersoon – ook om afstand te creëren – en zelfs een dier. Bij de eerste ideeën voor die boeken wist ik nog niet wie de verteller zou worden, behalve misschien bij mijn eerste romans die allemaal in de verleden tijd zijn, ver weg, filmisch. In die boeken ben ik een stille camera die registreert wat er gebeurd is. Weinig duiding, veel beelden, veel platteland.

Met mijn laatste roman keer ik terug naar dat platteland, het verhaal speelt grotendeels op een stuk land dat vergelijkbaar is met het land van mijn ouders. Het moest echter geen boek worden over dat stuk land of over mijn ouders. Zij zijn inmiddels in de zeventig en zorgen iedere dag voor de schapen en kippen op dat land, houden de moestuin bij, baggeren de sloten uit, hooien en maaien en snoeien. Mijn verhouding met dat land is dubbel: het is prachtig maar het is ook veel werk.
Het enige wat mijn ouders niet hebben is een paard. Dus ik wist dat als ik een paard daar neer zou zetten, de roman in de ogen van mijn ouders zeker fictie zou zijn.
Ik wilde die roman in de ik-vorm vertellen. Geen derde persoon meer, daar heb ik genoeg van. Ik wilde een sterke ik, maar wie moest de ik-verteller worden?

Ik had drie personages: het meisje, de grootvader en het paard. De andere personages, zoals de loverboy en de vader van het meisje krijgen simpelweg te weinig van het verhaal op die strook land mee. Mijn stelling: een paard als verteller omdat dat een betere keuze is dan het meisje en de oude man.
Een meisje van een jaar of vijftien dat in zo’n affaire zit weet zelf niet precies wat er gebeurt. Ze kan wel andere zaken vertellen, maar ze heeft weinig afstand. Bovendien is een jonge stem in een roman erg moeilijk. Dat verwacht je niet, maar ik denk dat vanuit een meisje van vijftien schrijven moeilijker is dan schrijven vanuit een paard.
De oude man was ook een mogelijke verteller, maar dan is het gevaar voor fotoboekproza groot. Een oude man die terugkijkt op zijn leven, aan de hand van beelden, van foto’s eigenlijk. Beetje vrijblijvend bladeren. Een meisje op bezoek krijgen en daar weinig van begrijpen, dan zou ik nooit tot de kern komen.
Een paard dus.

Bij de thriller had ik in eerste instantie nog geen verteller. Ik had alleen het verhaal over het dagboek dat in de rivier zou drijven, de zoon die de blaadjes niet kon missen, ze eruit vist, en gaat speuren. De vermissingszaak had ik nog niet ingevuld. De vragen die vervolgens kwamen waren: hoe zit die vermissingszaak werkelijk in elkaar? Wie is de dader? Leeft ze nog? Vinden ze het meisje? Vinden ze de dader? Wordt het heel gevaarlijk voor het gezin?
Kortom: wordt het een spannend boek met dood, bloed, moord, achtervolging, ontkomen, of wordt het een spannend boek dat leunt op de suggestie, op de opties die in het hoofd van Barbara passeren, die gekoppeld worden aan de kern van haar leven: de zoon, moederschap, de nieuwe vriend, haar ex?
Een laatste vraag was: Wie gaat het verhaal vertellen? Ik moest eerst de puzzel compleet maken voor ik wist wie de verteller zou zijn. In een eerste versie hanteerde ik de mij bekende derde persoonsverteller. Toen die eerste versie door de redacteur gelezen was en het verhaal meer body kreeg en de uitkomst van de puzzel helder werd kon ik een andere verteller kiezen.

De keuze voor die verteller werd gemaakt tijdens het schrijven. Beter gezegd: tijdens het puzzelen. Bij mijn laatste roman stond dat eigenlijk vooraf al vast.
Bij een eerdere roman veranderde de verteller wel, maar dat kwam vooral omdat ik er langzaam achterkwam dat de thematiek van het boek vroeg om meer afstand. Bij het schrijven van De laatste ontsnapping koos ik eerst voor de ik-vorm vanuit de hoofdpersoon, een man die ontdekt dat hij een zoon heeft. De verteller zat te dicht op het verhaal en de tijdspanne was te groot. Iedere week had de vader een kans om zijn zoon te zien, tijdens zijn karateles. De eerste keer die jongen opzoeken is heel spannend, het wachten op een volgende keer is al vervelend wanneer dit in de ik-vorm in de tegenwoordige tijd uit de doeken gedaan wordt, een derde keer wordt heel erg saai. Daarom koos ik voor een tweede versie voor de vader van het vriendje van de zoon als verteller. Personages in een roman worden langzaam opgebouwd, dat ontstaat tijdens het schrijven. Thema’s volgen de personages. Een belangrijk thema van De ruiter is stad versus platteland. In de eerste versie was dat thema minimaal, in de latere versies werd dat steeds uitgebreid. Ook werden de verhalen achter het meisje, de grootvader en het paard steeds uitgebreider.

Bij het werken aan de thriller gebeurde hetzelfde. In de eerste versie had ik de puzzel die nog niet helemaal af was; ik had het verhaal ovder de dagboekblaadjes en de spanning die de vermissing met zich mee zou brengen, ik had nog geen werkelijke personages en het belangrijkste thema bleek moederschap te zijn. In de tweede versie werd de verhoudingen tussen de moeder en haar nieuwe vriend uitgespeeld en pas in de derde versie begreep ik dat de verhouding tussen de moeder en haar zoon het belangrijkste was: het beschermende, het onvoorwaardelijke, het nietsontziende. Dat kon ik aan alle personages verbinden, iedere op zijn eigen manier.
De volgorde was dus anders dan bij het werken aan De ruiter. Bij die roman lagen de thema’s dichtbij de vragen waar het schrijven mee begon. Ik ging uit van die personagesen hun bijzonderheden, en zocht daar een verhaal hij, zocht daar scènes bij. Bij Dagboek uit de rivier had ik een spannend gegeven en voegde later het thema moederschap toe.
Ondanks een ander vertrekpunt en een andere volgorde van schrijven en bleek het opbouwen van de diepere lagen van zowel een roman als een thriller op dezelfde geleidelijke manier te gaan. Die ontdekking had ik als schrijver niet willen missen.