Deze week gelezen: Toef Jaeger, De jongens van Barbarber

Deze week gelezen: Toef Jaeger

Toef Jaeger: de redacteur laat zich enthousiasmeren door een tijdschriftgeschiedenis van vriendschap en lichtheid als poëtica – dat mede gemaakt werd door de deze week overleden K. Schippers.

*

Daan Stoffelsen: Toef Jaeger, De jongens van Barbarber. Hoe een vriendschap het literaire landschap veranderde

De directeur belde, over iets anders, en zei: jullie moeten een Barbarber-themanummer maken. Welwillend gereageerd, altijd doen als de directeur belt, maar wel een spoortje wanhopige twijfel laten doorschemeren: ik heb nog nooit een Barbarber gelezen. Toen zei mijn collega bij de boekhandel met zijn onfeilbare tips: dat boek beviel me ook heel goed. Dus ik lees Toef Jaeger, die ervoor kiest niet het zware literatuurwetenschappelijke perspectief te kiezen, maar de vriendschap te belichten die het tijdschrift mogelijk maakte.

‘En het tijdschrift ademt die vriendschap, veel meer dan bijvoorbeeld de wens zich af te zetten tegen een vorige generatie. Barbarber werd bovendien geen literair tijdschrift, of een blad voor poëzie, of iets anders met literatuur in de ondertitel, maar een “Tijdschrift voor teksten”. Alles kon kunst zijn.’

Toch zien we die mannen minder als vrienden, ik weet niet of ik nu kan duiden wat de drie redacteurs – Henk Marsman (Bernlef), Gerard Stigter (K. Schippers) en Gerard Bron (G. Brands) – zo in elkaar zagen. Wel de vanzelfsprekendheid, het gemak, de onderlinge steun en de langdurige trouw (1958-1971, en nog lang nadien verscheen er soms een soort Barbarber). Maar wel: het schoolkrantachtige enthousiasme, het typische literaire-tijdschriftgerommel (abonnee-aantallen, exploitatieverliezen, problemen met de kopij van Hanlo – natuurlijk rijmt De jongens van Barbarber op Thomas’ stuk in ons Kooimannummer over droevige redactiebeslommeringen), de geweldige ideeën (de rode autoped, het behangstalennummer) en een enthousiasmerende, lichte kijk op literatuur.

Alles kan kunst zijn, gevonden teksten en beelden, hele sobere poëzie (‘Als je goed / om je heen kijkt / dan zie je dat / alles gekleurd is’ stond het eerst in BBB), de bizarre essays van Jan Hanlo. Aanstekelijk! En inzichtelijk. Zo bewonder ik K. Schippers’ werk al langer, maar begrijp ik niet zo goed waarom – maar nu zie ik dat het onpersoonlijke en pointeloze me aantrekt, en hoe in zijn laatste roman Nu je het zegt daardoor de autobiografische snippers zo gloeiend oplichten.

Jaeger (een van onze voorgangers bij De Revisor, nu voorzitter van ons bestuur), aangespoord door diezelfde directeur (van onder andere Uitgeverij Querido en De Revisor), heeft het archief met bewonderenswaardige precisie doorgewerkt en met smaak opgedist. De zeurderige briefjes van Hanlo en Chris van Geel, de lof en de kritiek, de foto’s. Ze beschrijft, analyseert en schrikt er niet voor terug iets als geestig te duiden. Je krijgt van haar boek een enorme honger van om de Barbarbers zelf te lezen (maar helaas, DBNL heeft ze niet) of zelfs te maken.

Ik begrijp de directeur wel, en ik krijg er ook zin in, je zou met beperkte middelen en genoeg humor en Joost Oomen net zoiets moeten kunnen maken (in 1992 overweegt Stigter ‘een armoedige uitgave in de stijl van Holland Typing Office met de winst van de huidige computer en offset technieken. Zo langzamerhand is daar alles in mogelijk, ook wat betreft de typografie en het beeld’). Tegelijk: is dat niet heiligschennis? Is BBB (die afkorting alleen al gebruiken is de lol) niet simpelweg van Marsman, Stigter en Bron? En ik waardeer mijn collega’s enorm, ze weten meer van mij dan de directeur en ik zou zo een Revisor-zomerkamp voor ze organiseren, maar een vriendengroep zou ik ons niet noemen. Ik denk dat ik de opdracht maar teruggeef.

Querido gaf De jongens van Barbarber uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment. K. Schippers droeg in 2007 (DBNL) bij aan De Revisor, en in 2017 (het nummer is nog te koop).